Wanneer de Heer daarom zegt dat degene die op het moment van de dood aan Hem denkt als Brahman of Paramātmā of als de Persoonlijkheid Gods, zeker in de spirituele hemel zal binnengaan, dan bestaat daarover geen twijfel. Hieraan kan gewoon niet worden getwijfeld.
De Bhagavad-gītā (8.6) legt ook het algemene principe uit dat het mogelijk maakt het spirituele koninkrijk binnen te gaan door eenvoudig aan de Allerhoogste te denken op het moment van de dood:
yaṁ yaṁ vāpi smaran bhāvaṁ, tyajaty ante kalevaram
taṁ tam evaiti kaunteya, sadā tad-bhāva-bhāvitaḥ
‘Welke zijnstoestand iemand ook in gedachten heeft wanneer hij zijn lichaam opgeeft, o zoon van Kuntī, die toestand zal hij in zijn volgend leven zeker bereiken.’
De Bhagavad-gītā (8.6) legt ook het algemene principe uit dat het mogelijk maakt het spirituele koninkrijk binnen te gaan door eenvoudig aan de Allerhoogste te denken op het moment van de dood:
yaṁ yaṁ vāpi smaran bhāvaṁ, tyajaty ante kalevaram
taṁ tam evaiti kaunteya, sadā tad-bhāva-bhāvitaḥ
‘Welke zijnstoestand iemand ook in gedachten heeft wanneer hij zijn lichaam opgeeft, o zoon van Kuntī, die toestand zal hij in zijn volgend leven zeker bereiken.’