Posts tonen met het label Bhagavad gītā. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Bhagavad gītā. Alle posts tonen

dinsdag 6 september 2016

De vraag van Jezus Christus aan zijn leerlingen was om zonder ophouden te bidden

Het getijdengebed kan teruggevoerd worden op het dagelijkse gebed dat in zwang was bij de joden. Het getijdengebed heeft vanaf de vroege christenen een ganse evolutie doorgemaakt, maar is vandaag nog steeds het officiële publieke gebed van de Rooms-katholieke Kerk kerk in antwoord op de vraag van Jezus Christus aan zijn leerlingen om zonder ophouden te bidden. Ook bij de andere christelijke kerken is het getijdengebed bewaard gebleven.
Het getijdengebed kan teruggevoerd worden op het dagelijkse gebed dat in zwang was bij de joden. Het getijdengebed heeft vanaf de vroege christenen een ganse evolutie doorgemaakt, maar is vandaag nog steeds het officiële publieke gebed van de Rooms-katholieke Kerk kerk in antwoord op de vraag van Jezus Christus aan zijn leerlingen om zonder ophouden te bidden. Ook bij de andere christelijke kerken is het getijdengebed bewaard gebleven. In de Bhagavad gita staat vertaald denk 24 uur aan mij,                                                                                                                                                    tasmāt sarveṣu kāleṣu

mām anusmara yudhya ca
mayy arpita-mano-buddhir
mām evaiṣyasy asaṁśayaḥ

zondag 22 juni 2014

Wanneer de Heer daarom zegt. Bhagavad-gītā 8.6

Wanneer de Heer daarom zegt dat degene die op het moment van de dood aan Hem denkt als Brahman of Paramātmā of als de Persoonlijkheid Gods, zeker in de spirituele hemel zal binnengaan, dan bestaat daarover geen twijfel. Hieraan kan gewoon niet worden getwijfeld.
De Bhagavad-gītā (8.6) legt ook het algemene principe uit dat het mogelijk maakt het spirituele koninkrijk binnen te gaan door eenvoudig aan de Allerhoogste te denken op het moment van de dood:
yaṁ yaṁ vāpi smaran bhāvaṁ, tyajaty ante kalevaram
taṁ tam evaiti kaunteya, sadā tad-bhāva-bhāvitaḥ
‘Welke zijnstoestand iemand ook in gedachten heeft wanneer hij zijn lichaam opgeeft, o zoon van Kuntī, die toestand zal hij in zijn volgend leven zeker bereiken.’